uitspreken

uitspreken
{{uitspreken}}{{/term}}
I 〈onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉
[sprekend laten horen] prononcer 〈ook juridisch〉
[uiten] exprimer
[uitpraten] finir (sa phrase)
voorbeelden:
1   een vonnis uitspreken prononcer une sentence
     hoe moet je dit woord uitspreken? comment faut-il prononcer ce mot?
     zijn woorden onduidelijk uitspreken manger ses mots
     alle eigennamen verkeerd uitspreken écorcher tous les noms propres
2   een gebed uitspreken dire une prière
     een oordeel uitspreken exprimer un jugement
3   iemand laten uitspreken laisser finir qn.
II 〈wederkerend werkwoord; zich uitspreken〉
[zich verklaren] se prononcer (en faveur de qc., contre qc.)

Deens-Russisch woordenboek. 2015.

Игры ⚽ Нужна курсовая?

Share the article and excerpts

Direct link
Do a right-click on the link above
and select “Copy Link”